Wat is het broeikaseffect?
Gassen in de atmosfeer werken als een deken rond de aarde en zorgen voor een evenwicht tussen de geabsorbeerde zonnestralen en de gereflecteerde warmte. De warmte van de zon, die de aarde bereikt, kan daardoor niet zomaar weer verdwijnen in de ruimte. Hierdoor is de aarde leefbaar; zonder atmosfeer zou de temperatuur overdag heel hoog en 's nachts heel laag worden, gemiddeld 33° Celsius lager (-18°C) dan de huidige 15° Celsius.
Gassen in de atmosfeer werken als een deken rond de aarde en
zorgen voor een evenwicht tussen de geabsorbeerde zonnestralen en de
gereflecteerde warmte. De warmte van de zon, die de aarde bereikt, kan daardoor
niet zomaar weer verdwijnen in de ruimte. Hierdoor is de aarde leefbaar; zonder
atmosfeer zou de temperatuur overdag heel hoog en 's nachts heel laag worden,
gemiddeld 33° Celsius lager (-18°C) dan de huidige 15° Celsius.
De atmosfeer vermindert de hoeveelheid die het oppervlak van de aarde bereikt. Wolken, sneeuw, woestijnzand, oceanen en tropische wouden weerkaatsen en absorberen het zonlicht. Ook het aardoppervlak neemt een deel van het zonlicht op en straalt dit weer uit als warmte. |
Maar de laatste tientallen jaren wordt dit gassendeken te dik. Er komen steeds meer gassen in de atmosfeer die warmte vasthouden. Dit opwarmingsproces staat bekend als broeikaseffect. De belangrijkste broeikasgassen zijn waterdamp, ozon en
koolstofoxide. Andere gassen zijn methaan, chloorfluorwaterstoffen (CFK's), stikstofoxide
en zwaveldioxide.
|
Het broeikaseffect is in de 19e eeuw door drie
wetenschappers ontdekt.
In 1827 kwam de Fransman Jean Baptiste Joseph Fourier met
het idee dat de temperatuur alleen verklaard kon worden door onzichtbare
warmtestraling.
De Engelsman John Tyndall maakte in 1861 resultaten bekend
van laboratoriummetingen, waaruit bleek dat waterdamp en gassen als kooldioxide
warmte opnamen. Hij dacht dat variaties in die gassen klimaatveranderingen
konden verklaren.
In 1896 publiceerde de Zweed Svante Arrhenius berekeningen
van temperatuurveranderingen op aarde door variaties in de hoeveelheid
kooldioxide. Een verdubbeling van de CO2-hoeveelheid in de atmosfeer leidde
volgens hem tot een opwarming van 4 tot 6 °C. Arrhenius wordt dan ook beschouwd
als de ontdekker van het versterkte broeikaseffect.
Eind jaren vijftig begon men systematisch met grote
nauwkeurigheid en langdurig de koolstofdioxideconcentratie in de atmosfeer te
meten. Al na twee jaar werd het wereldwijd verkondigd: de CO2-concentratie in
de atmosfeer was systematisch en steeds sneller en sneller aan het stijgen. In
2005 was de gemiddelde concentratie circa 372 ppm, terwijl dit getal in het
begin van de metingen 315 ppm bedroeg.