Naast bindende doelen bevat het Kyoto
Protocol ook de nodige handelsmechanismen. Nu het Protocol van kracht is, zijn
de officiële voorbereidingen begonnen voor een wereldwijde CO2-emissiemarkt in
2008. Daarnaast zijn er zogeheten flexibele mechanismen, de Clean Development
Mechanism (CDM) en Joint Implementation (JI). Deze bieden een uitweg wanneer de
reductie van de uitstoot in eigen land niet helemaal lukt. Landen moeten in
eerste instantie de uitstoot in eigen land aanpakken, maar omdat landen geen
maatregelen willen nemen waar hun industrie last van heeft, is de praktijk
anders. Zo reduceren Nederland en de EU 50 procent van de uitstoot in eigen
huis en de rest in het buitenland.
In de flexibele mechanismen kunnen de landen,
die zich hebben verbonden aan het Kyoto Protocol, samenwerken om hun
doelstelling te bereiken. Zo geeft het Clean Development Mechanisme (CDM)
punten aan rijke landen die ‘schone’ projecten in armere landen financieren.
Deze projecten moeten wel eerst worden goedgekeurd door de CDM-directieraad.
Het Joint Implementation (JI)-mechanisme laat geïndustrialiseerde landen
projecten financieren in andere geïndustrialiseerde landen. Onder speciale
omstandigheden kan de vermindering van gasuitstoot in die projecten ook op de
rekening komen van de landen die ze financieren. Theoretisch gezien is JI een
economisch efficiënt middel om via een andere weg dezelfde totale reductie op
broeikasgas te bereiken.
Met Kyoto-mechanismen kan een land
'credits' kopen van andere landen. Een credit komt overeen met 1 ton reductie
in broeikasgasemissie welke naar verwachting € 4-5 per stuk zullen kosten.
Er zijn twee soorten 'credits': credits die zijn verdiend met Joint
Implementation en credits die zijn verdiend met het Clean Development
Mechanism. Joint Implementation is alleen mogelijk tussen geïndustrialiseerde landen
onderling. Bij het Clean Development Mechanism gaat het om afspraken tussen
geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden.
Clean
Development Mechanism (CDM)
Credits die zijn verdiend met het Clean Development Mechanism, worden CER's genoemd (Certified Emission Reductions). Een bedrijf kan CER's op dezelfde manier verdienen als ERU's, met het verschil dat bedrijven CER's kunnen verdienen door het opzetten van emissiereducerende projecten in ontwikkelingslanden.
Een voorbeeld: een onderneming bouwt een energiecentrale in Indonesië die werkt op geothermische warmte, in plaats van een kolencentrale.
Joint Implementation (JI)
Credits die zijn verdiend met Joint Implementation, worden ERU’s genoemd (emission reduction units). In de praktijk kan een onderneming ERU's verdienen door reducties te behalen in Centraal- en Oost-Europese landen.
Een voorbeeld: een onderneming bouwt een windmolenpark in Roemenië in plaats van een kolencentrale. De emissies van de kolencentrale zijn vermeden; deze onderneming verdient dan ERU's. Deze ERU's kan de onderneming dan weer aan de overheid verkopen, bijvoorbeeld aan Nederland.
Europese bedrijven kunnen ook nog handelen in CO2-uitstoot (CO2-emissie). Ze krijgen van hun overheid het ‘recht’ op een bepaalde hoeveelheid uitstoot. Die rechten zijn verhandelbaar: bedrijven die minder uitstoten dan ze mogen, kunnen de rest verkopen. Een bedrijf kan dus kiezen of het investeert in maatregelen die de eigen CO2-uitstoot verminderen óf extra rechten koopt op de emissiemarkt. Of dit systeem het klimaat beschermt, hangt vooral af van de totale hoeveelheid CO2 die de bedrijven mogen verhandelen.
Het kan natuurlijk zo zijn dat een land in de budgetperiode te veel of te
weinig ERU's en CER's heeft ingekocht of dat het binnenlandse doel ruimschoots
of juist niet is gehaald. In dat geval mogen landen onderhandelen om de
tekorten en overschotten te vereffenen, dit gebeurt via de zogenaamde
emissiehandel.
In juli 2003 is door het Europese Parlement een richtlijn aangenomen die de emissiehandel voor koolstofdioxide regelt binnen de EU. Hierin is geregeld dat in 2005 in alle EU landen een systeem voor emissiehandel van koolstofdioxide wordt opgezet. Deze emissiehandel is ondertussen in bedrijf.