Dalgletsjers in hooggebergtes

De gletsjers in de hooggebergtes volgen de dalen. De sneeuw verzamelt zich in amfitheatervormige bekkens of ook firnbekkens genoemd.
Eens in het dal heeft de gletsjer een tongvorm. In de overgang tussen firnbekken en tong treffen we door het verval brede kloven en spleten aan. Dit noemt men séracs of crévasses.
Ook aan de zijranden ontstaan spleten, want door wrijving is de snelheid er minder dan in het midden. De tong eindigt in een gletsjerfront waarin gletsjerpoorten voorkomen. Door deze gletsjerpoorten komt gletsjermelk naar buiten. Gletsjermelk bestaat uit smeltwater dat beladen is met puin. Het is afkomstig van het gletsjeroppervlak en het loopt via de kloven naar de gletsjerpoort.Bij een klimaatverwarming wijkt het gletsjerfront jaar na jaar achteruit.


Afbraak door gletsjers

De afbrekende werking van gletsjers is groot: door hun grote druk en massa schuren ze intenser uit dan rivieren. Rotsblokken worden losgewrikt en meegevoerd. De gletsjers kunnen als het ware “schuren”, zoals een rasp.

Gletsjerdalen zijn dalen met een U-vorm: ze hebben zeer steile hellingen en een vrij vlakke dalbodem. Het lengteprofiel van de dalen van gletsjers is onregelmatiger dan bij die van rivieren. Dit komt enerzijds door het verschil in hardheid van de gesteenten en anderzijds door de grotere aanwezigheid van energie, door een grotere aanwezigheid van massa. Wanneer de gletsjers samenvloeien schuren ze dus dieper uit.

Fjorden zijn oude gletsjerdalen die gevormd zijn bij de kustgebergten. De dalen, die ontstonden door het afsmelten van ijs, zijn gedeeltelijk ingenomen door de zee. Veel van die dalen zijn nu zeearmen die tot 200 km diep in het land reiken.

Hangende dalen zijn gletsjerdalen die zijdalen hebben met kleinere gletsjers in. Deze zijn kleiner waardoor ze minder diep schuren zodat de zijdalen uitmonden boven het niveau van de hoofddalbodem.

Transport en afzetting door gletsjers

Gletsjers voeren, net als rivieren, ook puin mee. Een gletsjer vervoert zowel bovenop als binnen in het ijs puin mee. Het afbraakmateriaal dat wordt vervoerd en afgezet, noemt men morene. Er is geen scheiding van het puin.

Verschillende soorten morenes :
- zijmorenes = erosiemateriaal uit de wanden van de gletsjer
- middenmorenes = het samenvloeien van de zijmorenes van twee gletsjers
- grondmorenes = erosiemateriaal losgemaakt op de bodem
- eindmorenes = worden gevormd aan het gletsjerfront (eindmorenes vormen soms een dam, het   smeltwater vormt een meer)

Invloed van ijstijden op het landschap

Een klimaatverandering houdt altijd gevolgen in voor het landschap. Niet alleen het opwarmen van de aarde heeft hier invloed op, ook tijdens de ijstijden zag de wereld er helemaal anders uit.

(1) Periglaciale klimaatomstandigheden
Bij ons heerste tijdens een ijstijd een periglaciaal klimaat, zoals in de toendra.
De grond bleef permanent bevroren (permafrost). Tijdens de zomer ontdooide de bovenste laag. Op hellingen gleed de brij af op de bevroren ondergrond, dit is gelifluctie. Dit ging gepaard met intense erosieverschijnselen.
Tijdens de zomermaanden vloeide het smeltwater naar de rivieren zodat deze een verwilderd karakter kregen. Dit bracht een intense verticale en laterale riviererosie met zich mee. Aangezien er te veel hellingspuin werd meegevoerd, werd het door de rivier afgezet in de valleibodem (= alluviale vlakte). De aanvoer van het puin was afhankelijk van de aanwezige vegetatie. In het begin van de ijstijd was er veel vegetatie, dus weinig erosie. Tijdens de koudste periode was er geen vegetatie en bijgevolg veel hellingspuin.

(2) Opheffing van het land
Ook tijdens het Kwartair werd (en wordt nog steeds) het land opgeheven. Tijdens het Pleistoceen was de opheffing het grootst. Hierdoor werd de verticale riviererosie versterkt(belangrijke erosie door de rivieren van het Maasbekken).

(3) Verhoogde windwerking
Het polaire hogedrukgebied schoof mee met de ijskap naar het zuiden, en dit zorgde voor hevige noordenwinden. Deze namen stof op van de onbeschermde woestijnen (Noordzee) en de morenes. Verder naar het zuiden werden dit selectief afgezet als dekzand en löss.

(4) Verandering van het zeepeil
Het niveau bevond zich tijdens een ijstijd zowat 100 m lager.
Ook de verdeling land-zee was anders. Zo lag de Noordzee bijvoorbeeld grotendeels droog. 

Bij het afsmelten van de ijskap steeg (en stijgt nog steeds) het zeepeil. Hierdoor komt de erosiebasis van de rivieren weer hoger te liggen zodat ze hun sedimenten afzetten in de alluviale vlakten.