De
uiteindelijke tekst van het Protocol van Kyoto werd aangenomen in de Japanse
stad Kyoto op 11 december 1997
tijdens de derde zitting van de Conferentie van de Partijen van het Raamverdrag
van de Verenigde Naties betreffende Klimaatverandering of ook wel
United Nations Framework Convention on Climate Change (UN-FCCC) genoemd.
Deze
conventie kwam in 1992 tijdens de VN-conferentie over ontwikkeling en milieu in
Rio tot stand. Qua verplichtingen wordt er in de conventie een duidelijk
onderscheid gemaakt tussen de geïndustrialiseerde landen en de
ontwikkelingslanden. De eerste groep bestaat uit de (toenmalige) lidstaten van
de OESO,
enkele lidstaten van de voormalige Sovjet-Unie en de meeste Midden- en
Oost-Europese landen. Deze groep wordt ook wel aangeduid als ‘de Annex-1-landen’.
De overige partijen in de UN-FCCC zijn dan de ‘niet-Annex-1-landen’. Er wordt
verondersteld dat de Annex-1-landen het voortouw nemen om stappen te ondernemen
in verband met de vermindering van broeikasgassen. Zij hebben immers de
grootste uitstoot van deze broeikasgassen.
Maar toch is het protocol pas op 16 februari 2005 officieel in werking
getreden. Dit komt doordat het protocol enkel van kracht kon worden als de
deelnemende landen samen verantwoordelijk waren voor 55 procent van de
broeikasgassen van alle industrielanden. Omdat de VS niet wilden ondertekenen,
haalden de ondertekenaars lange tijd samen niet meer dan 44,2 procent, wat tien
procent te weinig was. Het lot van het Verdrag kwam in handen van Rusland te
liggen. Op 23 oktober 2004 besliste de Russische regering (Doema) echter om ook
het Kyoto-Protocol te ondertekenen,
waardoor de teller in één ruk de hoogte in schoot tot 61,6 procent. Hiermee was
het minimum van 55 procent bereikt, waardoor het Verdrag zeven jaar na de
overeenkomst in Kyoto eindelijk wereldwijd in werking kon treden.
• Afrika
• Azië
• Oost-Europa
• Latijns-Amerika en de Caraïben
• West-Europa en anderen (Australië, Canada, IJsland,
Nieuw-Zeeland, Noorwegen,
Zwitserland en de Verenigde Staten, uitgezonderd Japan).
Binnen deze regionale groepen is het ook mogelijk dat er
landen gaan samenwerken omwille van gemeenschappelijke belangen (bv. olie). Zo
krijgen we verschillende samenwerkingsverbanden:
Hun standpunt wordt vertolkt door het land met het
voorzitterschap. Indien op het einde van de eerste
verbintenisperiode 2008-2012 de Europese emissiereductiedoelstelling niet
gehaald wordt, kunnen individuele lidstaten aansprakelijk worden gesteld voor
niet-naleving van hun verbintenissen. Wordt de Europese doelstelling wel
behaald, dan zal geen enkele lidstaat juridisch bestraft worden onder de
bepalingen van het protocol.
• De JUSSCANNZ staat voor Japan, de Verenigde Staten,
Zwitserland, Canada, Australië,
Noorwegen en Nieuw-Zeeland. Dit zijn de
geïndustrialiseerde landen die niet tot de EU
behoren.
• De UMBRELLA-groep is een variant van de
JUSSCANNZ-coalitie. Alhoewel er geen
officiële lijst is, bestaat deze groep meestal uit de
JUSSCANNZ-leden plus IJsland,
Rusland en Oekraïne maar zonder Zwitserland.
• GROEP 77: (G-77) wordt gevormd door ontwikkelingslanden
en China. Zij vormen
gemeenschappelijke standpunten over onderwerpen die voor
hen belangrijk zijn zoals
financierings- en technologietransfers.
• De AOSIS-landen zijn een hevige voorstander van het protocol, wat
begrijpelijk is, aangezien hun voortbestaan bedreigd wordt bij een stijging van
de zeespiegel. Ze ijveren dan ook voor zeer harde en vergaande maatregelen.
• De OPEC-landen en
de Arabische landen. Ze
zijn sterk gekant tegen het protocol uit
angst dat het de toekomstige vraag naar olie zou kunnen schaden.
OESO: Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling. De OESO werd opgericht in
1961 en bestaat uit 30 landen (o.a. Australië,
België, Canada, Denemarken, ...) die een aantal beginselen gemeen
hebben: een markteconomie, een democratie en de eerbieding van de rechten van
de mens.